Apropos
Definities
English version
Van Dale (dertiende uitgave, 1999):
1apropos apro-pos (niet: a-propos) ![]() 2apropos apro-pos (niet: a-propos) ![]() 3à propos ![]() à propos, apropos [tussenwerpsel] <fr. à propos, [lett. dingen die zijn voorgesteld als gespreksstof], van proposer <lat. proponere (verl. deelw. propositum), van pro [voor] + ponere [plaatsen, stellen]. * Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT): apropos, tw., znw. En bnw. Uit fr. à propos. Hoewel de fr. uitspraak in het beschaafde taalgebruik behouden is, werd bij de spelling reeds vroeg de in het lemma gegeven vorm gebruikt; verg. eng. en hd. apropos. In de volkstaal verbasterde de uitdrukking de uitdr. tot apprepo en apperpo, en wordt zij vooral zelfst. gebezigd. I) Tw., in den loop van een gesprek gebruikt om tot een bepaald onderwerp over te gaan, hetzij aanknoopend bij een reeds gevallen aanduiding daarvan, hetzij als een inleiding tot iets dat den spreker zoo juist te binnen schiet of waarop hij het gesprek wenst te brengen. || Apropo, mijn Heer, nu eens een stukje van een andere trant, V. Hamael 14, 64 [1704]. Apperopo, zeyd de jaager geen zooptype? Een drooge jager! in Leids Jaarb. 1927-'28, 40 [± 1790]. Hij was ... secretaris van het Nut. Apropos, van het Nut gesproken, we mankeeren sedert dien tijd altijd nog een secretaris, Mulder, Afdr. van indr. 248 [1854]. A-propos, hernam zij. De meisje zullen morgen zeker te moê zijn, om naar de opera te gaan. Zoû je misschien onze loge willen hebben? Couperus, E. Vere 1, 13 [1889]. "A propos, zei Adam. "heb je ook ergens een portret gezien?" Daum, Aboe Bakar 1, 195 [1894]. Apropos, zei v. H. zacht. Die zandzuiger waar je het over had... is die niet van de N.V. R en v. K.? Den Doolaard, Verj. Water 121 [1947]. De heer V. is een journalist van de meest perfide soort .... Apropos, weet je dat hij ook boekjes schrijft over zijn zoontje? Marja in Commentaar op Achterberg 103 [1948]. II) Znw. onz. Onderwerp van gesprek, t.w. in den zin van: dat waarover men gesproken heeft. Verg. het oudere propoost in die bet. || Ja, rooie, om op ons aprepo terug te komen, het is een rare scharrelaar, V. Groeningen in N. Gids 1895, 260. A p p e r p o (gesprek, onderwerp), Dorren 13 [1928]. Om weer op ons apropos te komen, V. Gelderen - V. Beckum [1940]. * Meest in de verbindingen van zijn apropos zijn, raken; iemand van zijn apropos brengen, en derg. || Maar ik raak van m'n apperpo af - ik wou dan zeggen enz., V. Maurik, Toen ik nog jong was 22 [1901]. Stil nou toch, snotaap .... nou .... daàr .... nou bin ik 't kwijt .... nou, heelemaal van m'n apprepoo .... nou afijn! Querido, Kunstenaarsl. 1, 138 [1906]. Nou had de deern haar helemaal van het apropos afgedrongen. Wacht ... hoe ging het nou? Querido, Jordaan 2, 141 [1914]. Kom, toe, praten we over iets anders. We zijn helemaal van ons à propos afgedwaald, Notenkr. 13 Febr. 1915, 6 a. De meneer liet zich ganselijk niet van z'n apropos brengen, De Man, Kl. Wereld4 77 [1932]. Of neen, laten we niet direct daar weer over beginnen, dan raken we van ons apropos, Marja in Commentaar op Achterberg 84 [1948]. * Verkeerd apropos, misverstand. Ook als gezelschapsspel. || Het uitgeven van raadzeltjens, Charades, het verkeerd apropos, pandverbeuren en honderd andere soortgelyke middelen, om den langen nacht als een oogenblik te doen vervliegen, zyn byzonder geschikt voor lieden die den Oudenhaarsavond vieren, Sem, Chem en Japhet 3 [1800]. V. Gelderen - V. Beckum [1940]. III)Bnw. Gelegen, geschikt. || G. Ik sal u tegens de klok twee verwagten. C. Mijn Heer, met oorlof, 'k heb hier een buite vrind, Die moet Ik .... G. Weet dat ik het apropo en obligiand vind, 'K bid dat hy neffens u ons een belieft te versellen, V. Hamael 14, 24 [1704]. Dat kwam niet zeer apropos, V. Dale [1950].
|