Posted on Saturday, September 16, 2006 5:59 PM
Hoe kan het dat een manifest van een filmer en twee cabaretiers waarin ruimte voor politiek incorrect denken en handelen wordt gevraagd, dezelfde dag steun krijgt van nagenoeg alle politieke partijen?
Het in Trouw gepubliceerde manifest van het drietal Terstall, Teeuwen en Ebbinge stelt zich principieel op, alleen al door elke concrete aanleiding te verzwijgen, en door voor hun actie de vorm van een manifest te kiezen. Waarom niet een film of een cabaretvoorstelling gemaakt, waarin die vermeende grenzen van het toelaatbare worden opgezocht? Waarom zouden erfgenamen van de nar, de potsenmaker en de hansworst bescherming zoeken bij wie ze geacht worden in de eerste plaats te bespotten: het bevoegde gezag, die volgens een oeroude afspraak hun onschendbaarheid toch al garandeert? En hoe incorrect kun je nog zijn wanneer je je vastlegt in standpunten, al zijn ze je eigen? Als er iets een bedreiging van de vrijheid van meningsuiting is, dan lijkt me dat wel dit zelfopgelegde programma.
Ideologisch gezien is het weer hetzelfde liedje: de Verlichting contra een achterlijke cultuur, - maar geen van beide worden bij naam genoemd. Een zichzelf superieur wanende westerse doctrine eigent zich het recht toe om wie nog niet zo ‘ver’ is te beledigen en te bespotten. Maar achterlijk, in de zin van nog-niet-volwassen, zijn vooral de drie opstellers, die nota bene met een beroep op de mensenrechten - een westers geloofsartikel - voor hun uitingen de ‘beste intenties’ aanvoeren. Is dat wat de kunst en de kleinkunst ons tegenwoordig te bieden hebben: de beste intenties? En is dat misschien de reden waarom Teeuwen met zijn cabaret is gestopt?
Het stuk doet verschillende uitspraken zonder de keerzijde ervan onder ogen te zien. Centraal staat de stelling dat ‘alle gezagsdragers – of het nu goden, koningen of priesters zijn – alle handelingen of ideeën – of het nu religieuze of profane zijn – moeten kunnen worden gekritiseerd, gerelativeerd en zonodig bespot.’ Dat is natuurlijk gemakkelijk gezegd, wanneer je er zelf geen goden, koningen of priesters op na houdt die je de moeite van het vereren waard vindt. Hoewel? Ook de opstellers hebben hun heilige koe: de vrijheid van meningsuiting: dáár mag niet mee worden gemarchandeerd! Want die - dat is het mooie - bewijst immers zichzelf. Maar is dat wel zo? Hoe ‘vrij’ is het om deze andere exclusief westerse verworvenheid op te leggen aan culturen waarin dat minder vanzelfsprekend is, en die een beperking daarvan zien als bescherming van wat hun heilig is, en wat hier vogelvrij is verklaard?
Helemaal bizar wordt het wanneer die beste intenties blijken te bestaan uit de verdediging van ‘vrouwen, homo’s, etnische minderheden, dissidenten en geloofsafvalligen’. Zijn ze soms gevrijwaard van belediging en spot? Of wordt dat juist ‘instrumenteel’ verondersteld in hun emancipatie? En waarom worden religieuze minderheden niet genoemd in het gevarieerde rijtje? Is dat niet de - uiteraard verzwegen - kern van de zaak?
Veel retorische vragen, ik geef het toe. Maar de retoriek van het stuk zelf, waarin de belangrijkste veronderstellingen worden verzwegen, roept deze op. Het hele manifest valt moeilijk anders te begrijpen dan als een nieuwe steunbetuiging aan de fatwa die vanwege de verlichtingsideologie tegen de islam is uitgevaardigd.
In een interview noemde Hans Teeuwen de islam wèl als concreet voorbeeld: hij zou nu geen islamitische versie van Monty Pythons Life of Brian durven maken: ‘dan kan je je carrière wel vergeten’. Maar waarom zou hij ook? Kan dat niet beter aan islamieten zelf worden overgelaten? Maar dat zal pas gebeuren wanneer hun eigen cultuur hun even weinig te bieden heeft als het christendom het verlichte westen; vooralsnog is het de enige bescherming die ze hebben.
Georg Baselitz, 'Clown', 1981.
Het is niet voor niets dat de verlichte atheïst Rudy Kousbroek tegenover al het religieuze juist hoon en spot als de enige mogelijke houding heeft aangemerkt. Hoon en spot zijn voorbeelden van wat Vestdijk ‘negatieve identificatie’ noemt: de medemens is ongelukkig, dus ben ik gelukkig. Vestdijk noemt Lucifer, de ‘deus inversus, een omgekeerde God’, het oersymbool van die negatieve identificatie. In zijn essay Het principe van het kwaad zegt hij: ‘[Lucifer] “viel” uit het Goddelijke, omdat hij zich van God had leren onderscheiden, en hij had zich van God leren onderscheiden, omdat hij zich niet op een positieve wijze met Hem (of met enig ander wezen) vereenzelvigen kon (...). Zijn afstand tot, zijn vervreemding van God, en het boze, dat hij voortaan als de Boze had te belichamen, staan niet tot elkaar als oorzaak en gevolg, maar zijn beide het gevolg van dat ene grondeuvel in zijn natuur [de negatieve identificatie dus, R.]. Voor het ontstaan van de Boze is een goedertieren God niet eens nodig. Lucifer zou ook de duivel geworden zijn, indien God in veel geringer mate het “summum bonum” had vertegenwoordigd dan de theologen aannemelijk achten, - hij zou de duivel geworden zijn, indien God... zelf de duivel was geweest.’ (Essays in duocemo, p. 74).
Het gaat hier dus niet om goed of kwaad, maar eenvoudig om het vinden van een object voor deze negatieve identificatie, zodat de spotzieke zijn spotlust kan botvieren. In de huidige politieke en culturele, nationale en internationale constellatie is er geen beter platform voor die negatieve identificatie dan de tegenstelling tussen het ‘bevrijde’ westerse verlichtingsdenken en de islam. Die beschikt nu eenmaal niet over de machtsmiddelen waaraan het westen zijn bevrijding van God te danken heeft. De drie opstellers hebben de islam nodig voor hun broodwinning en voor hun morele superioriteitsgevoel, en alleen om die laatste reden kunnen ze zich identificeren met het gezag dat ze geacht worden te ondermijnen. Van het rijtje ‘vrouwen, homo’s, etnische minderheden, dissidenten en geloofsafvalligen’ zijn islamieten nadrukkelijk uitgesloten.