'Men kan wel zeggen: hij is gegroeid, hij is veranderd: hij is ook dezelfde gebleven'.
Aan deze 'Pensée' van Pascal moest ik denken bij een alleraardigst interview van Elsbeth Etty in de NRC van vandaag (18-11-'06) met Harry Mulisch. Balkenende heeft Mulisch per brief opgeroepen tot maatschappelijk engagement. Etty vraagt zich af hoe het mogelijk is dat Balkenende juist de voormalige Provo en Cuba-ganger voor zijn karretje wil spannen: "In de jaren zestig bestreed u het regentendom. Nu wordt u uitgenodigd om met de regenten mee te denken over de vraag 'hoe het beter kan'." Maar Mulisch geeft geen krimp. Niet hij is veranderd, de tijd is veranderd - en dat is dus hém aan te zien. "De mensen die indertijd tégen Castro waren hadden ongelijk, zo gaat dat in de geschiedenis."
Mulisch had destijds gelijk, en voorzover hij afstand neemt van de Castro van nu heeft hij dat opnieuw. Wat dat betreft staat hij dichter bij Hermans, die immers ook altijd gelijk had, dan je op het eerste gezicht voor mogelijk zouden houden. Maar daarmee houden de overeenkomsten op, want Mulisch' is allesbehalve een logisch-positivist; wanneer hij gebruikmaakt van logica is de paradox nooit ver weg. Zijn gelijk berust op zijn opvatting van geschiedenis. Want wat is de betekenis van gebeurtenissen volgens hem? 'Een beer die op de rotsgrond krabbelt', zegt hij ergens: 'stuifsel stort neer in de afgrond'. Dat zijn de daden van het ik: anti-geschiedenis. Ware geschiedenis speelt zich af in het 'niets, dat gebeurt': in het schrijven dus, in datgene wat optekent wat niet is gebeurd, en waarmee het, zodra het wordt neergeschreven, onmiddellijk is alsof het 1000 jaar geleden is gebeurd. Mulisch heeft voor zijn gelijk geen bewijs uit de werkelijkheid nodig, en daarom komt het tenslotte ook alleen op compositie en vorm aan. In het interview: "Wat ik ook zo'n gezeur [van Balkenende] vind, is dat 'het over de inhoud moet gaan'. Mijn antwoord aan Balkenende luidt: het gaat over de vorm, begrijp dat nou! Hij is aan de winnende hand omdat hij loopt zoals hij loopt, de pakken draagt die hij draagt. Dat aardige onhandige, dat houterige aan hem, is kennelijk wat de mensen willen." Zo is het - en helemaal op en top Mulisch.
Wanneer Etty hem daarop vraagt wat hij vindt van het 'Grand Design' dat intellectuelen en schrijvers volgens Balkenende moeten leveren, blijkt opnieuw zijn zuivere gevoel voor het verschil tussen geschiedenis en anti-geschiedenis. Hij antwoordt: "Nee, ik dacht dat hij daarmee doelde op de minister van Onderwijs, mevrouw Van der Hoeven, die gelooft dat de wereld een 'intelligent design', een schepping is. Dat is een vorm van technisch denken: als iets bestaat moet het gemaakt zijn en dús moet er een maker zijn. Terwijl dat helemaal niet nodig is, dat heeft Darwin nu juist aangetoond. De wereld komt voort uit een eindeloze reeks toevalligheden uitgesmeerd over een zee van tijd." Mevrouw Van der Hoeven moet niet denken dat de wereld, deze optelsom van anti-gebeurtenissen, aan een groot plan zou beantwoorden: dat is nu juist voorbehouden aan schrijvers, bijvoorbeeld aan de schrijver van het boek De compositie van de wereld.
Homunculus, de mens in de mens
Met zijn opmerking over het 'technische denken' doelt Mulisch vanzelfsprekend op de alchemie - een andere constante in zijn werk. De alchemisten, die goud wilden maken uit onedele metalen, een levenselixer bereiden om de vergankelijkheid te verslaan (anders gezegd: om altijd gelijk te hebben) en uit mest, leem en sperma een homunculus probeerden te fabriceren, een kunst- of machinemens - bij hen waren techniek en geest nog ongescheiden zaken. Pas doordat de eerste op eigen benen kwam te staan, kon de atoombom, kon de machinemens Eichmann - over wie Mulisch in De zaak 40/61 schreef - worden voortgebracht. Ook daarin zie je het verschil tussen geschiedenis en anti-geschiedenis, tussen denken en doen. Had de technische ontwikkeling gelijke tred gehouden met de geestelijke, dan waren deze resultaten pas rond het jaar miljoen bereikt, zoals Mulisch in Voer voor psychologen (p. 149) zegt.
Waar engageert Mulisch zich tegenwoordig mee? "Ik engageer me met het dierenrijk. Ik stem op de Partij voor de Dieren. (...) Ik heb echt iets met dieren. Mijn teckel beschouw ik als intelligenter dan een hele hoop mensen." Dat is wat er in deze tijd is overgebleven van de alchemistische droom van de homunculus: een houterige, machinemensachtige premier die hamert op normen en waarden, en een teckel, - vele malen intelligenter ontworpen dan hij.