Systeem zit er niet in, geloof ik, al kan dit soort gedrag altijd als symptoom van het een of ander worden geïnterpreteerd - en hoe interessant is dat niet - maar alle festiviteiten van de afgelopen dagen zijn volledig aan me voorbij gegaan. Een goede vriend, de enige die me is overgebleven feitelijk, stelde nog voor om samen hier in Den Haag de zgn. Koninginnenach (zonder t, ter wille van het autochtone sentiment dat zelfs de kleinste braderie nog zijn bestaansrecht geeft) te komen vieren, maar die tijd ligt toch echt achter me. Wat heb ik eraan me te laten gaan op drank en drugs en een mensenmassa die je qualitate qua de pas afsnijdt, juist wanneer je op haar golven meedeint? Of gaat het daar juist om? Jezelf vergeten, kwijt te raken, te verliezen in een roes, alleen je lichaam nog te voelen, weer te weten dat je leeft, en al dergelijke cliché's meer? Maar het lijkt me dat je die staat eerder bereikt door jezelf leeg te laten lopen, in plaats van vol met de producten van een, jazeker, kapitalistische maatschappij. Een 'lichaam zonder organen', een Zen-ding, is me liever dan een lichaam dat dienst doet als verkoopkanaal en stortplaats. Aan de tonnen afval die de volgende dagen zijn opgeveegd heb ik godzijdank geen bijdrage geleverd - niet omdat ik de planeet zo'n warm hart toedraag, maar omdat ik er met mijn plastic bekertje niet tussen zou willen liggen.
Dit soort dagen van nationale ontspanning werpen mij volledig terug op mezelf. De walging, de spijt en de teleurstelling nemen zulke vormen aan dat ik zelfs geen poëzie, film of wat voor cultuuruiting ook kan verdragen, met uitzondering misschien van wat buitenissige muziek op de onvolprezen Concertzender. Voor de rest: computer aan, en proberen te werken. En maar niet te veel denken aan waarom of voor wie je werkt. Ter afwisseling wat ruzie maken op het weblog van Arnon Grunberg. Na verloop van tijd stierven de geluiden weg van het sportveldje achter mijn huis, waar de buurt zich op Koninginnedag aan zichzelf presenteerde, en toen was het ook daarmee gedaan.
Vandaag de Dodenherdenking. Er maar vroeg uit, op de fiets, en via Wassenaar - mooi, maar vijandelijk gebied - naar de duinen, schuldig landschap zou Armando zeggen. Niet voor die herdenking, maar omdat je op zo'n dag wat meer in je eigen wereld kunt zijn, ook buitenshuis: er is wat meer 'dood', wat minder 'leven', je voelt je wat vrijer, wat meer op je gemak, wat dichter bij wat je kent, wat verder van wat je van jezelf en de wereld vervreemdt. Straks, om acht uur, moeten ze er allemaal aan geloven. Voor het fatsoen weliswaar, maar toch: even, heel even maar, zullen ze hun bekken houden en weten, hoe vaag ook, dat niets werkelijker is dan dat moment waarop alles stil is, en dat die tijd komt, en lang, o zo lang gaat duren.
Enfin, moe van het fietsen viel ik na het eten in slaap, van half acht tot half negen, dus stil was ik wel, maar gewaakt voor de doden heb ik niet, helaas. Ingmar Heytze daarentegen - je moet je vijanden in de gaten houden - plaatste een geluidsopname van de herdenking in Utrecht op zijn weblog. En zo werden ook deze minuten handelswaar: kneedbaar, uitwisselbaar, aanbidbaar - een object, een fallus, in plaats van een afwezigheid, een gat, een hapering.
Aan het eind van die minuten klinkt het Wilhelmus. En of je wil of niet, daardoor word je dan toch dat spreken weer ingeduwd, waarvan je zo'n genoeg had, maar waar je je niet aan kunt onttrekken - vooral niet, wanneer je hoort hoe anders dat lied klinkt dan 10, 15 jaar geleden. Toen sprak er nog het 'Je maintiendrai' uit: een volk dat weer bovenkwam, nadat het ondergronds moest gaan. Nu is het 't lied van de bovenliggende partij geworden, die zichzelf dwingend voorlegt aan zijn onderdanen, en zegt: kun je nog zingen, zing dan mee - zo niet: opgetieft. Onze hekel aan Duitsers is verdampt, de herinnering vervlogen, maar jullie - jullie zijn onze nieuwe joden.
Morgen nog zo'n dag.
Naschrift 5 mei: voor mensen als Ingmar Heytze is niets veilig, zo blijkt: niet alleen de Dodenherdenking moet worden verzilverd, maar ook zijn eigen rancune mag literair te gelde worden gemaakt, zoals trouwens eerder al zijn reisfobie, ook al mocht die in kritische beschouwingen niet betrokken worden, zoals ikzelf ondervond. Met andere woorden: wat heilig is, wordt door Ingmar zelf bepaald, al naar gelang het hem uitkomt. Ik voorspel dat hij binnen afzienbare tijd op wonderbaarlijke wijze van zijn zogenaamde reisfobie geneest, zodat daar weer een bundel aan kan worden gewijd, want het is natuurlijk niet te bedoeling al te lang met die flauwekul door te gaan, als het niks meer oplevert.
Inmiddels probeert hij op zijn weblog iets over mij en hem te beweren; wat precies is me niet duidelijk, behalve dit, dat als het werkelijk was zoals hij zegt dat het is, hij het allemaal niet zou hoeven opschrijven, terwijl het schuim naar zijn mondhoeken kruipt. Maar ja, literatuur legitimeert nu eenmaal alles, en kennelijk ook dit soort zelfverloochening. Als er maar een oeuvre uit kan worden gesleept, dan is het de moeite waard het leven erbij in te leveren. Bovendien: 't verkoopt toch? Als plastic bekertjes!