Posted on Monday, August 04, 2008 1:58 PM
Een tekst die ik nagenoeg uit mijn hoofd kende, maar waar altijd het bijbehorende beeld aan had ontbroken - totdat ik het plaatje vandaag tegen het lijf liep. Wat een verlichting!
Bernard Picart, La Marquise et le Philosophe, 1727.
Een kopergravure van Bernard Picart uit 1727 toont ons een filosoof in gesprek met een dame over Fontenelles 'Entretiens sur la pluralité des mondes'.
Achter het paar in kunsteloze natuurlijkheid, waaiert een groepje bomen dat de twee in moederlijke intimiteit onder zijn hoede neemt, en dat ze buiten de sfeer van een op het tweede plan gesitueerde natuur houdt, die beheerst wordt door het zonnige, het verlichte, het vaderlijke: het rationalisme van Le Nôtres tuinarchitectuur.
Daar, op verre afstand van de toeschouwer, is alles telbaar: fonteinen, gesnoeide bomen, plantenbakken, balusters. Balusters die de intellectuele vreugde om al wat wetmatigheid vertoont, nauwelijks bepalen kunnen. Want pas even vóor de horizon herneemt de natuur - deze, die niet telbaar, niet opgesplitst is: de kunsteloze natuur - haar rechten, en loopt mee om met die horizon, wonderlijk middelpuntzoekend, om aldus terecht te komen op het eerste plan van de voorstelling. Geen verlichting die daar heerst, er is integendeel een schemering, een onverklaarde, en onverklaarbare. Niet een X aantal bomen werpt er schaduw op het paar, maar een onbepaalbare hoeveelheid groen. Geen balusters die de natuur in geometrische vormen oplossen, maar een afgraving die de twee een natuurlijke zitplaats biedt. Daar is de dame, een markiezin: geestig zo te zien, en open. Naast haar wijst de gepruikte en hooggehakte denker naar een projectie van ons planetenstelsel op het zwerk, dat zich straktrekt op de stralen van de zon. Niet naar die projectie kijkt zij. Ze kijkt naar hem. Ook hij kijkt er niet naar; hij kent dat plaatje wel. Hij kijkt over de natuur in Le Nôtres keurslijf heen naar de horizon, en dat betekent dat hij naar zichzelf kijkt, en ook naar haar, naar het groepje kunsteloze bomen, dat die twee in moederlijke intimiteit omsloten houdt buiten de sfeer van etc. - en binnen deze van de open ruimte. Hij is in een lichtzinnige bui, onze wijsgeer, en geen wonder: het is de nacht die hem inspireert, de nacht die de mijmering begunstigt en een zekere ordeloosheid van het denken, waaraan men zich niet zonder genoegen overgeeft. Aan zijn voet ligt het verifieerbare: Le Nôtres ordening van het natuurlijke: hij kent het - evengoed als zijn planeten. Maar hij wordt door de rede niet meer beheerst. De toenmalige kennis van de fysische realiteit had allang duidelijk gemaakt dat het niet langer die zevenvoudige kring van sferen was, die doorbroken, maar dat het de oneindigheid zelf was, die overwonnen moest worden.
Dit is natuurlijk geen probleem voor de wetenschap. Maar aangezien dat onze precieuze filosoof geen moer kon schelen, zie ik niet in van welk belang dat nog voor mij zou kunnen zijn. Ik deel zijn optiek, waarvan juist opgemeld onwetenschappelijk probleem de motor is. Wie verbindingen ziet, die de rede streng verbieden zou, kan niet voorkomen dat hij in lachen uitbarst.
Ik veroorloof me daarom maar de vrijheid van een kind - ik zie mijn onmacht met vreugde tegemoet.
(Uit: Intieme optiek, p. 105-107).