Astrid Lampe - Park Slope

Posted on Friday, October 31, 2008 2:42 AM

Francis Bacon, Study After Velazquez's Portrait of Pope Innocent X
Francis Bacon, Study After Velazquez's Portrait of Pope Innocent X (1953)

Toen ik mijn recensie van Peter Holvoet-Hanssens bundel Navagio hier plaatste, deed ik dat om te laten zien dat ruimtegebrek geen reden hoeft te zijn om er in een bespreking met de pet naar te gooien. Maar natuurlijk speelt de toegemeten ruimte wel degelijk een rol. Dat werd me duidelijk na een reactie op mijn stukje over Astrid Lampe's laatste bundel Park Slope in Awater. Dat blad ligt alweer een tijdje in de winkel, en ik neem aan dat iedereen die hier komt het inmiddels onder ogen heeft gehad. En ja, wat gebeurt er vervolgens met zo'n blad? De een gooit het op de papierstapel, een ander op de kattenbak, een derde archiveert het (spaar ze alle honderd), en zelf ga ik er mee naar mijn moeder, die vanuit haar rolstoel vol trots naar me opkijkt, en zegt: het wordt nog wel eens wat met je. En dan gaat het ook bij haar op de papierbak. Panta rhei.

Lopende code, zegt Dirk Vekemans, daar gaat het om. Zelf zie ik inmiddels dat Antonioni's Blow up (zie deze post) precies daarover gaat: het verschil tussen objecten van verlangen, (fetisjen, falli) en lichamen die na verloop van tijd (nadat een verlangen ze heeft verzwolgen) aan afbraak en verrotting worden prijsgegeven. Een stapel kleren, een gitaar, een prop met een telefoonnummer erin: eens zagen we álles in die dingen; nu geeft geen hond er meer wat om. Er wordt je een propeller in je maag gesplitst, en je projecties laten je met een lijk achter. Aan de andere kant: een tennisbal kan er echt zijn, wanneer we willen dat ie er is.
Zonder dat ik daarmee wat nieuws verkondig, maakt die gang naar het virtuele ongetwijfeld onze toekomst uit: een waarin onze 'instincten' hun betekenis verliezen, omdat de transmutatie naar het niet-lichamelijke, liever gezegd: het niet-aanwezige, niet-gebeurlijke, onontkoombaar is, en veel sterker aan ons trekt dan die set eigenschappen waarmee we voor dit leven zijn uitgerust.
(Om een voorbeeld te geven: ik sla de back-ups van mijn bestanden tegenwoordig niet meer lokaal op of op een cd, maar ergens online: daar zijn ze veiliger dan bij mij thuis, waar de boel kan affikken. Met andere woorden: de gegevens waar ik op kan terugvallen, de verzekering van mijn praktijk, kortom het hele zwaartepunt is verplaatst, heeft geen fysieke, materiële basis meer, maar zweeft ergens rond ins blaue Hinein).
Zo verdwijnen de instincten met lichaam en al in een rottend corpus, waar op termijn niemand meer naar omkijkt, als we in de lyriek van de toekomst eenmaal ook onze emoties in nullen en enen zullen uitschrijven.
Science fiction? Als ik in mijn mond kijk, glinstert het van de vullingen: ik ben allang niet meer wie ik was. Alleen een schedel van Hirst, een versierd mens, behalve van platina en diamanten ook van een gave rij tanden voorzien, maakt kans de eeuwigheid te trotseren.

Enfin, ik dwaal af. En dat kan hier, gelukkig, maar niet dus in een recensie van 800 woorden. En het kan ook niet bij Astrid Lampe, want die roept je snel weer tot de orde! Zie hier dan de neerslag (een propeller, een lijk, een tennisbal) van een denkbeweging die in korte tijd een grote afstand moest afleggen: hinkstapspringend, vliegend als in een droom, met een roofvogelblik op de wegschietende code daar beneden: het merendeel gemist, en hongerig achterblijvend.

Astrid Lampe - Park Slope
“De eerste regel van Astrid Lampe’s vijfde bundel Park Slope luidt: ‘er was geeneens’. Wat dan volgt is dus geen scheppingsverhaal, sprookje, anekdote of geheim dat om ontraadseling vraagt. Integendeel, de ondertitel van de bundel is K’Nex - spr. uit: ‘connects’ - Studies, naar een Lego-achtig speelgoed waarmee allerlei soorten bouwsels kunnen worden gemaakt. Dat betekent dat in principe elk stukje taal op elk ander stukje taal gemonteerd kan worden. Het resultaat hoeft men dan niet te begrijpen; men hoeft zich alleen maar over al het fraais te verwonderen.

Met de titel en die eerste regel worden dus meteen een paar zware lasten van de lezer zijn schouders genomen. Hij hoeft zich geen hoofdbrekens te maken over een betekenis of een ‘achterliggende gedachte’; er valt, buiten de lexicale betekenis van woorden, niets te ‘begrijpen’. Wel wordt zijn verbeeldingsvermogen flink geactiveerd, maar zodra een aantal woorden of regels betekenis dreigen aan te nemen, kapt Lampe de boel af. Dan schrijft ze plotseling iets raars, iets ongerijmds: ‘significant in de bonen’ bijv., waar met geen mogelijkheid chocola van te maken valt, allicht ook door haarzelf niet, wie weet. Misschien bedoelt ze dat de taal bij haar niet op zijn significatieve, maar op zijn muzische kwaliteit wordt genomen? Geen betekenden, maar alleen betekenaars? Hoe dan ook gaat ze niet uit van een bestaande werkelijkheid, maar ontwerpt ze er, als een met K’Nex spelend kind, zelf een, waardoor de lezer alleen nog kan zeggen: dat klinkt goed (of niet), en dat is iets anders dan: dat begrijp ik.

Doordat haar poëzie zich tegen begripsvorming verzet, staat Lampe bij voorbaat op gespannen voet met het poëziedebat zoals dat tegenwoordig vooral op weblogs wordt gevoerd. In ‘Alice’s date / blogger in wonderland’, een gedicht met als ondertitel 'een beetje prof houdt er tegenwoordig een weblog op na' trekt ze liefst dertien pagina’s uit om die figuur - dat ben ik dus, o.a. - de oren te wassen. Lampe vindt al dat geklets over poëzie maar overdreven, zoals ze, zelf oud-actrice, huiverig is voor alle vormen van pathos en theatraliteit. Ze is daar nogal Hollands in: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Het gekke is, dat juist door die houding het gekke pas ontstaat. Wanneer niets zich kan vestigen, blijft alles ongrijpbaar, vreemd, kunstmatig, grotesk. Het verzet tegen aanstellerij leidt zo tot andere aanstellerij, tot Brechtiaanse onnatuur, die ook niet vrij is van dwang. Dat valt meteen al op aan de Van Ostayen-achtige typografie die in deze vijfde bundel voluit is doorgevoerd. Het is een visueel spektakel, dat het oog richt, en waardoor de gedichten ook niet adequaat meer kunnen worden voorgelezen. Tegelijk krijgen ze door de voortdurende zwenkingen en afkappingen zapp-achtige, flarf-achtige trekken: een verzameling uitspraken afkomstig uit verschillende bronnen. Het resultaat is een soort toneeldicht of oratorium, en dat verklaart waarom haar poëzie, ook in deze bundel, zich toch vooral voor voordracht leent, voor registratie door een fatisch orgaan als het oor, in plaats van door een kennend en begrijpend orgaan als het oog.

Toch is het niet zo, dat de verschillende stukjes tekst gebonden zijn aan specifieke ‘stemmen’ die in één corpus bijeen zijn gebracht. Het gaat wel om verschillende stukjes monteerbare tekst, maar er is maar één partij, en dat is het gedicht, dat op zijn beurt weer niet met de dichter kan worden vereenzelvigd. Immers, de stukjes tekst zijn als objets trouvés, die volgens de K'Nex-methode bij en aan elkaar zijn gezet. Er is geen enkelvoudige bron, geen 19e eeuws genie dat voor deze briljante waanzin verantwoordelijk kan worden gesteld. Er is alleen een tekst, die het hoegenaamd zonder auteur moet stellen, en die zich bij voorbaat van zijn vertolker distantieert. Wanneer je de dichteres haar gedichten ziet en hoort voordragen, krijg je de indruk van een vervreemde, op afstand geplaatste dame, die zich met haar acteertalent allicht een beetje aanstelt, maar die niet onverschillig is bij wat ze doet, - integendeel, die haast in shock lijkt te verkeren door de overstelpende verwondering die zich van haar meester maakt. Zou er, zo vragen wij ons met haar af, dan tóch een ‘achterliggende gedachte’ zijn, een wereld waarnaar verwezen wordt? Pas door deze poëzie, en die van vergelijkbare dichters, merken we dat dit niet het hele verhaal is, dat er iets onherroepelijk verloren is gegaan, iets wat alleen via deze onvolkomen weg aan ons kenbaar kan worden gemaakt. En zo is niets van betekenis, maar is het allemaal volop op ons van toepassing. Dat is, bij alle ongecompliceerde vrolijkheid, het ongemakkelijke, het vervreemdende, het trauma dat de poëzie van Astrid Lampe voelbaar maakt.”

(Uit: Awater, najaar 2008, p. 36-37)




Joop Leibbrand, mijn oude mentor die nog altijd met me meeleest, schreef me: ‘Je slotopmerkingen spraken mij als cultuurpessimist en ondergangsprediker zeer aan. Die omineuze betekenisloosheid van een uiteenvallende werkelijkheid, die als zij opnieuw wordt opgebouwd de wereld niet meer is, is misschien wel het op een bepaalde manier voorvoelen van het einde van het aardse hoofdstuk mens. (...) Ik vrees alleen dat al die tekenen die er in de afgelopen honderd jaar in de cutuur op duidden, later nooit meer op hun voorzeggende merites beoordeeld kunnen worden. Als de ratten en de schorpioenen zodanig geëvolueerd zijn dat ze daartoe in staat zijn, is het daarvoor te laat.’

Dat is mooi gezegd, en het legt een opvallend verband met waar ik hierboven over begon. Toch had ik met die slotalinea heel wat anders op het oog. Ik doelde ermee op het idee dat de taal die wij spreken niet de onze is: dat wanneer je "ik" zegt, je je uitdrukt in een taal die niet van jou is. Het is een taal die je wordt bijgebracht, en waarvoor je, om erin binnen te treden, dat ik (het echte ik, het reële) moet prijsgeven. Dat is het verlies waar ik (en vóór mij Lacan) op doelde. Daarom heeft die taal wel betrekking op ons, maar kunnen we ons er nooit volledig in uitdrukken. Wat je dan hoort, wanneer je naar taal luistert, herinnert je via een omweg aan wie je was, zonder dat je je ooit adequaat in die taal kunt vestigen of herkennen, laat staan dat die taal je terug zou kunnen brengen naar wie je was. ‘Er was geeneens’: in die ontkenning van een aan deze wereld voorafgaande werkelijkheid schuilt de verwantschap van Lampe met Van Dixhoorn, en wellicht ook met Kregting en anderen. En toch is hun poëzie juist op die hermetisch afgesloten, onachterhaalbare en niet in taal te vatten wereld betrokken. Het is een poëzie die niet vrij is van paranoia: een beetje als bij sommige vormen van afasie, stel ik me voor, waarbij mensen wel kunnen spreken of luisteren, maar niet begrijpen wat er wordt gezegd, omdat ze buiten de taal staan. En toch heeft die taal met hen te maken, en dat weten ze.

Lopende code, Dirk, bij deze.

Feedback

# re: Astrid Lampe - Park Slope

11/2/2008 7:22 PM by Ik
Ik dacht dat je geen fictie meer las sinds 10 jaar?

# re: Astrid Lampe - Park Slope

11/2/2008 9:30 PM by RHCdG
Geen verhalend proza meer. Maar onlangs las ik 'De verteller' van Harry Mulisch - zoals de titel aangeeft een duidelijk geval van verhalend proza. En met veel genoegen!

# re: Astrid Lampe - Park Slope

11/3/2008 2:53 PM by Dirk Vekemans
Dat druipt al aardig.

Die bundel van Lampe staat alleszins al op mijn verlanglijstje.

n.a.v. dat trauma, wat er daar zo onherroepelijk verloren ging enzo: het is een beetje een lange detour maar ik maak 'm hier toch effen, ook al omdat ik op zoek ben naar iets waarmee ik dat dreigende Buiten, die afschrikwekkende extoriteit van Negerestani die ik net heb ontdekt, zelf wat kan uitbenen en dat kan misschien net door het op deze manier met het binnen van een tekst te confronteren. Overigens ben ik mij net ook wat aan het verdiepen in Bernard Stiegler en die heeft daar ook wel wat zinnigs over te zeggen,

Het radicaal andere, dat vanuit het vaste van de gekende dingen naar buiten rot, en waarvoor je je als individu aanbiedt, op een offerblok bijna om opengereten te worden, enfin heel die Lovecraftse constellatie van geef-ons-heden-onze-dagelijkse-horror, dat kan je natuurlijk ook lezen in de dreigende aanwezigheid van het loslopende machinale.

Het autonoom, los van onze humane besoignes opererende machinale wordt zo ook een positieve attractiepool, hoe vreemd dat ook moge lijken ( haha). Lampe laat dat mooi naar de oppervlakte komen door het soort van kortsluitingen in de betekenisoverdracht, vonken waarvan ze middels haar taalvaardigheid een maximum aan poetisch effect binnenhaalt. Bij anderen genstert het ook al wel 's maar nergens voel je de hoogspanning zo voor- & nazinderen als bij haar.

Wat leuk is voor Astrid, maar het kan ons ook wijzen op een alternatief wég van het zompige ondergangsdenken. En hierin kan, nog steeds vanuit het negatieve, iemand als Stiegler wel van pas komen. Die heeft blijkbaar een lekker diepgaande analyse lopen van de exterioriteit en de interactie met het individu.

Enfin, in vergelijking met het fijnzinnige van Derrida waar je de zinnen middels capillaire krachten door het haarfijne van de gedachtenbeweging voelt schieten, beweegt het werk van deze Chef van het Centre Pompidou misschien eerder in logge modderstromen - nu, ik heb nog niet genoeg gelezen om zoiets te beweren, maar het klonk te goed- toch heeft Stiegler duidelijk wat aan te brengen hier.

Hij plaatst bijvoorbeeld wat jij als onherroepelijk verloren duidt in de oude traditie van Plato en heeft het over een hypomnese, die niet zoals de anamnese bij Plato zelf verwijst naar een hogere maar vergeten en thans onbereikbare realiteit, maar naar de sporen (in schrift en verhaal) van een buiten dat ook het binnen drijvende houdt. Want de individualisering is ( in navolging van Simondon, een individuatie-proces dat enkel door het milieu in stand gehouden wordt.

Elk binnen, de fictie van onze individu-ervaring, is secundair aan het doorstromen, de voortdurende wording van het Buiten in en door ons. Stopt die stroom, dan houdt ook het binnen op, enfin die dreiging is er toch want de ego-constructie valt dan terug op tertiaire 'retentie' waarmee het het Buiten dient te (re)construeren.

Het Buiten is dus altijd al een radicaal Buiten, en het enige wat we hebben om ons contact daarmee 'rationeel' en op duurzame wijze ( want enkel vanuit het duurzame kunnen we iets controlerends opzetten dat onze eigen doodsdrift in toom kan houden) te bestendigen is net die omgang met het geheel van die tertiare retenties ( geheugen van/ aan doorgestroomde 'lezingen' van secundaire resten in de vorm van artefacten, geschriften, muziek, kortom: CODE) .

Nu merken we dat het 'losgeslagen' machinale, onafhankelijk van ons een als enigszins intelligent duidbaar verloop begint te kennen, worden wat Stiegler onze 'protenties' noemt, vaneigens verfijnder en effectiever. De code zelf wordt actief en verandert van stabiel referentieerbare opsommingscode naar dynamische, actieve en performante lopende code.

Wat een uitzonderlijk dichtersbrein als dat van mevrouw Lampe van maakt is misschien de weerslag van een uiterst sensitief aanvoelen van hoe dat proces zich transcodeert op het lyrische taalgevoel zelf? Ik weet het, dat 'transcoderen' is een idee-fixe bij mij, en ik moet opletten dat ik niet en een paranoide kramp schiet met mijn idiosyncratische begripsvorming

M.a.w., met een kwinkslag naar de vertaling van 'Passer à l'acte' van Bernard Stiegler dat bij Garant verscheen onder de net iets te grappige titel "Als een vliegende vis': wij mogen ze misschien willen hebben lopen, die code, Astrid Lampe ziet ze al vliegen.

# re: Astrid Lampe - Park Slope

11/3/2008 9:45 PM by RHCdG
Dank voor je reactie, Dirk. Nu pas is die recensie compleet - nu hij hier wordt voortgezet en leeft. ('Het wordt niet gehoord/Noch gezien/Hoe het nog leeft wat dood is//Zoals wat werd verwekt/Niet terstond wordt ontdekt' - Lucebert, 'Geboorte').

Als ik het goed begrijp vergelijk je min of meer het reële en het Buiten aan de ene kant met het talige (sociale) en het inwendige aan de andere. (Als ik het niet in zulke hokjes plaats, raak ik het 'spoor' bijster). Het individu als maatschappelijk construct, en het lyrische als manier om de stroom van het buiten (subs. het echte subs. het sublieme) te laten spreken. De 'autonome' praktijk van Lampe vertoont zonder meer een beweging die weigert het individu (en daarmee diens sociale inbedding en afhankelijkheid) te bevestigen.

Maar zou je de stelling aandurven dat het 19e eeuwse genie, dat ogenschijnlijk zijn eigen soevereine gang ging, bij uitstek juist de bevestiging van de toenmalige maatschappelijke orde betekende?
Zie je, ik zit nog met allerlei oude hang-ups: het autonomiebegrip van de close readers van New Criticism (Merlyn in NL), waarmee de dichter van zijn gedicht kon worden gescheiden, het gedicht besproken en gevierd, maar hij gemarginaliseerd. Of de persoonlijkheid, de 'honnête homme', de 'vent' van Forum. Ik ben daar nog niet uit...

# re: Astrid Lampe - Park Slope

11/4/2008 12:22 AM by Dirk Vekemans
Misschien kan je de oplossing voor dat ogenschijnlijke dilemma zoeken in het feit dat het individu, die vent van Forum, mede gezien wat Lacan ons daarover te vertellen heeft, ook 'maar' een tijdelijke constructie is, die haar 'eenheid' altijd opnieuw moet bewerkstelligen, en vanuit die noodzaak enerzijds haar kracht haalt om vorm te geven, als bevestiging van zichzelf in een poel van 'slappe code', maar dat anderszijds de indruk die de dichter daarmede in het talige veld drukt ( d.m.v. de herhaalde constructie, de reconstructie van het ik in het talige) altijd ook geheel buiten dat talige blijft staan en er dus geheel van losgeweekt kan worden. op zijn Merlyns dan.

Het vernieuwende dat (o.m.) Lampe dan brengt is dat de auteur al die ik-constructiemechanismen op de staart trapt, & ze zo bewust laat te kort schieten, zodat de talige autonomie het overneemt, maar in het volle nazinderen van dat ik nog, het hondje als dat ik zo oneerbiedig mag stellen, dat net zo stevig het onbereikbare najoeg maar door de ketting terug geroepen wordt, de droge snok die je dan hoort, terwijl het wegsuizende toch iets van die hondse agitatie meevoert en bij de lezer deponeert.

De tekstuele autonomie van Merlyn in een actieve fase gebracht, een actief Buiten van lopende code dat toch ook het achterliggende binnen van de auteur omarmt, de 'madam' met de krachtige innerlijke stem die heel de schrijfmachine aandrijft?

# re: Astrid Lampe - Park Slope

11/4/2008 2:08 AM by RHCdG
Ja, daar kan ik me goed in vinden. Het betekent alleen wel, dat Lampe's theogonie 'er was geeneens' met een korrel zout genomen moet worden. Dát er geeneens wat was, is nu juist wat dit schrijven produceert (ik wou zeggen: 'is waarom zij schrijft', maar dat veronderstelt weer een (Lampe-)subject. Het is heel gevoelige materie...). Het doet me deugd dat je mijn 'achterliggende' woordelijk herhaalt - het achterliggende is wat gepresenteerd wil worden, en waarvan de kracht niet te onderschatten is. Het vehikel ervoor is alleen niet (meer?) de vent, maar de tekst, een taal die zich - verdomd! - transcodeert, waarin niet het 'lyrische ik' - een figuur die het in Lampe's bundel NB nog zwaarder te verduren heeft dan die prof met zijn blog - zich uitspreekt, omdat niet die instantie de drager is van het 'achterliggende', maar veeleer het vormende principe: de vader van de taal zou je misschien kunnen zeggen, - maar gezien vanuit het reële: het kind dat het af moest leggen.
Neemt niet weg dat ik het 'autonome gedicht' van Merlyn cs. nog steeds als een poging tot onschadelijkmaking zie, en Forums vent me nog altijd sympathiek is - maar dat staat hier wellicht buiten.

# re: Astrid Lampe - Park Slope

11/4/2008 3:57 PM by marc tiefenthal
Dit is heel terecht goed gezien & gelezen, dat de oorspronkelijke mens, ook al een talig dier overigens, gaandeweg in zijn of haar ontwikkeling zichzelf of toch iets ervan moet opgeven. Dus is het restproduct taal ten zeerste vatbaar voor lampe en diepgravers aller landen.
'het kind dat het moest afleggen' is er zo een: het kind dat je van je moest afleggen is inderdaad dat van de rekening. Wie aan de kant van het badwater staat, ziet ze soms drijven. Soms ook vliegen.

# re: Astrid Lampe - Park Slope

11/4/2008 7:47 PM by RHCdG
Ha Marc,
Bedankt voor je reactie! Ik weet alleen niet of het om de 'oorspronkelijke mens' gaat (gesitueerd in een prehistorie); meer om *een* mens, die geboren wordt, en in een taal wordt geïntroduceerd die niet de zijne is, maar van een ander. In die taal gaat een onderstroom schuil, een herinnering, iets amorfs dat zich niet laat weg-vormullun.

# re: Astrid Lampe - Park Slope

11/6/2008 1:52 AM by RHCdG
Dirk, als je er nog bent, ik kwam wat tegen in het werk van mijn vader dat met ons probleem verband houdt:

"De analisten rond Merlyn, ergocentrische critici, gingen uit van de taal als 'ergon' (= werk), van een Nijhoviaans getinte poëzie-opvatting, die natuurlijk opperbest past bij een occasionalistische poëzie, maar niet bij een poëzie die het materiaal in eerste instantie vernietigt - althans geen woord heel laat in zijn vaste betekenis - om het daarna van nieuwe betekenis te voorzien. De ergocentrische stijl is niet de stijl van Lucebert. De creatieve zelfwerkzaamheid van de taal, de eigenzinnigheid van literatuur, is een kracht waartegen Lucebert zich te weer stelt: een dichter die antidualistisch denkt en is, verzet zich vanzelfsprekend tegen occasionalistisch denken! Lucebert volgt dan ook zelden de richting die de taal hem wijst, maar slaat bewust een andere weg in: ook dichters zijn eigenzinnig als het moet.

ik zing de aarde aarde
de aarde met haar carnivale uiterweide ...
(vg. p. 81)

is een opzichtige technische ingreep van de dichter, die niet alle auteursrechten aan de taal wil laten. Het voorbeeld is met vele andere te vermeerderen; taalontbinding is nu eenmaal de tegenhanger van de 'creatieve zelfwerkzaamheid van de taal'. En taal móét soms worden ontbonden: de onbruikbare: van majuskel tot inktvlek. Bovendien: taal kan soms niet anders dan ontbonden worden: onder invloed van de emotie (...)."

Daar heb je 't allemaal bij elkaar: Merlyn, de taal als automaat, de eigenzinnige wegen die Lucebert en Lampe inslaan, de ontbinding, het rottende (dat ik maar met Bacon blijf associëren) als tegenhanger van die automaat, en ten slotte de emotie van een vent...

Post Comment

Title  
Name  
Url
Comment   

ATTENTION: the code you need to copy is CaSe SeNsItIvE and is required to prevent spam.
Enter the code you see: