In het hoofdredactioneel commentaar bij het bericht over Günter Grass' oorlogsverleden schrijft de NRC vanavond: ‘Grass is als moralist ontmaskerd’. Dat is een voor de hand liggende conclusie, maar met zijn biecht bevestigt Grass natuurlijk alleen maar zijn moralisme. Eerlijkheid voorop, al is het op je 78e, en na 61 jaar. En aangezien de waarden van elk moralisme voor alle omstandigheden geldigheid opeisen, wordt deze eerlijkheid met terugwerkende kracht van toepassing verklaard op een situatie van 61 jaar geleden, toen een 17-jarige jongen zich verveelde, en eigenlijk alleen aan de benepenheid van het ouderlijk huis wilde ontsnappen - een mogelijkheid die voor de sadistische Frits van Egters in 1947 niet meer openstond.
In zijn onbenul meldde Grass zich aan bij een korps waarvan hij pas vlak voor zijn gevangenneming, toen hij een ander uniform kreeg aangereikt, begreep dat het zich van andere onderscheidde. De krant vertelt dat de SS in het laatste oorlogsjaar, het jaar waarin Grass diende, zo ongeveer alles rekruteerde wat maar beschikbaar was; niettemin voelt de historicus die de commentator blijkbaar is zich pas echt historicus als hij niet deze historische nuance benadrukt, maar erop wijst dat de SS ‘oorspronkelijk’ een elitekorps was waarvoor alleen fanatieke nazi’s zich aanmeldden. Uit de berichtgeving blijkt verder dat Grass’ onderdeel niet bij oorlogsmisdaden betrokken is geweest, maar ook dit weerhoudt de commentator er niet van om uit te weiden over de misdaden die de SS-Totenkopfverbände in de concentratiekampen pleegden. Zo kan Grass in één moeite door niet alleen voor zijn eigen zonden, maar voor de ergste excessen van nazi-Duitsland boeten. En zo wordt het ene, ontmaskerde moralisme direct door een ander overschreven. Zolang het zichzelf maar in stand houdt.
De hele wereld valt nu natuurlijk over Grass heen: van Lech Walesa moet hij zijn ereburgerschap van Gdansk inleveren, volgens de historicus Michael Wolffsohn is Grass’ ‘moraliserendes Lebenswerk’ nu waardeloos geworden en zijn eigen biograaf zegt dat dit het einde betekent van een ‘morele instantie’. Dat zal allemaal best zo zijn, maar dat geldt dan toch vooral voor mensen die de vorming van hun ideeën aan hem hebben uitbesteed, waardoor deze schrijver van een boek over een jongetje dat niet volwassen wil worden, tot ‘leraar van Duitsland’ kon worden - het klinkt als het epitheton van een communistisch staatshoofd. En hij kon die rol met des te meer verve vervullen, omdat hij iets in zichzelf te overschreeuwen had: toen hij na de oorlog niet bij de overwinnaars bleek te horen, kon hij de mislukte uitkomst van zijn handelwijze alleen nog als 'schuld' aanvaarden, en nam zijn moralisme het van zijn gezondere instincten over. Zijn carrière spon er garen bij, maar niet zijn gemoed: ‘Het heeft me bedrukt. (...) Het moest eruit, eindelijk.’
Zo heeft Grass zijn lange leven lang nodeloos geleden. De enige periode in zijn leven dat hij iets in al zijn onschuld deed, werd met schuld opgeladen, omdat de daad onherstelbaar was. Daarom verandert hij ook niet, en heeft hij nooit anders kunnen doen dan zichzelf wantrouwen: ziedaar de basis van zijn moralisme. Een en ander wordt uit de doeken gedaan in een aanstonds te verschijnen boek met de schrikbarende titel ‘Bij het pellen van een ui’ - het klinkt als het recept voor een inquisitie. En dat is dan de overwinning van de moraal, die zoals altijd alleen verliezers kent: zijn schare volgelingen, de oorlogsslachtoffers natuurlijk, hijzelf. Zelfs ter rechterzijde zal men zich achter het oor krabben: hij was verwanter aan ons dan we dachten. Alleen het betere deel van de natie - de NRC en haar commentator - zal altijd tot het betere deel blijven behoren. Het is allemaal Nietzsche for dummies, maar die hoorde kennelijk zomin tot de basisuitrusting van de SS als tot die van de latere 'Praeceptor Germaniae'. Grass zou zich na zoveel jaar niet voor zijn oorlogsverleden moeten schamen, en evenmin voor zijn lange stilzwijgen, maar alleen voor deze wrede bekentenis.