Saturday, March 14, 2009

Geen bewegend beeld dit keer, maar gewoon maar de tekst van de lezing van vanavond:

Barthes - Paris Match

I

Geachte aanwezigen,

‘Ik ben bij de kapper, men geeft mij een nummer van Paris-Match. Op de omslag een jonge neger in Frans uniform die de militaire groet brengt, omhoog kijkend, ongetwijfeld naar een plooi van de driekleur. Dat is de inhoud van het beeld.
Maar of ik nu naïef ben of niet, het ontgaat me niet wat het wil betekenen: dat Frankrijk een groot Imperium is, dat al haar zonen, ongeacht de huidskleur, trouw onder haar vlag dienen en dat er geen beter antwoord is op de lasterpraat over een zogenaamd kolonialisme dan de toewijding van deze neger om zijn zogenaamde onderdrukkers te dienen’ (B, 256).

Zo begint Barthes zijn lange theoretische uiteenzetting in het tweede deel van het boek dat hier vanavond onze aandacht heeft.
Ik vind dat er wel wat op die uiteenzetting aan te merken valt. O, niet op de strekking ervan, want die is zonder meer adequaat en bruikbaar: ze stelt ons in staat om de verborgen agenda van de bourgeoisie te doorzien. Maar iets doorzien is iets anders dan iets inzien. Iets doorzien is het resultaat van een soort paranoia, die zich gesteld ziet tegenover een hogere, ondoorzichtige macht, een die vanzelfsprekend lijkt, maar het niet is. Daarmee staat zulke arbeid in dienst van het ondergeschikte, onderworpene; het is als het ware vanzelf al marxistisch, brechtiaans: de vanzelfsprekendheid moet uiteen worden genomen, de samenstellende delen van elkaar vervreemd, de ban gebroken, het magische onttoverd, het goddelijke geseculariseerd.

Maar dat is natuurlijk maar één standpunt, dat zelf een belang, een agenda heeft te verdedigen: dat van een onderdrukte klasse. Er zijn ook andere standpunten denkbaar, die best te verdedigen zijn. Het fantastische bv., het mystieke, het religieuze, en zeker ook het artistieke, voorzover dat ernaar streeft om dingen onder één gezichtspunt samen te vatten. Je kunt dat natuurlijk burgerlijke, ‘overwonnen’ standpunten noemen, maar ze zijn toch bijzonder hardnekkig, en ze hebben wat mij betreft één ding voor op alle pogingen de dingen ‘op zichzelf’ te beschouwen: ze zien ze in verband, en maken daarbij gebruik van andere functies dan de koele analyse: voorstellingsvermogen, verbeelding, inlevingsvermogen. Wat dat laatste betreft: het vermogen zich met iets of iemand anders te identificeren getuigt allicht van meer betrokkenheid dan de vraag of de ander zich wil identificeren en legitimeren - alsof men aan de grensovergang van een immigratieland staat.

Bovendien biedt het mythische een alternatief voor een gevoel in een leeg, existentieel, absurd, van elke zin ontbloot heelal geworpen te zijn. In plaats daarvan kunnen we ons er in vestigen, doordat de mythe ons met een hoger principe verbindt. De astrologie bijvoorbeeld levert modellen voor zo'n band: een stier, dwz. iemand die onder dat sterrenbeeld geboren is, ís ook een stier, dus zijn sterrenbeeld. De astrologie leest het bijzondere af aan het meest algemene en universele, de hemel. Zo brengt de mythe een band, een kosmische metafoor, tot stand tussen hemel en aarde. En wie zich van zijn ‘ster’ bewust is, kan zich erdoor laten leiden, vindt daarin een richtinggevend beginsel.

Ik vind dat we dat niet moeten onderschatten. Simon Vestdijk, een specialist op het gebied van mythologie en godsdienstwetenschap, vertelt in De ziener hoe de hoofdfiguur van die roman voor geen redelijk argument meer vatbaar is wanneer de band tussen hem en zijn voorbeeld wordt doorgesneden. Hij verscheurt zijn kostbaarste bezit, een postzegelalbum. ‘Zoiets doet men niet’, denkt hij er nog bij, ‘... niet eens als men zijn leven ermee kan redden’ (V, 174). En toch verscheurt hij het.

We worden door de mythe niet van onszelf vervreemd, maar herkennen om zo te zeggen het eigene in de ander. Daardoor kunnen we afstand doen van ons individualisme. De mythe wordt gewelddadig de realiteit ingeslagen - de realiteit (het concrete dat meedeelbaar is in voorstellingloze termen) opgelost in de ruimte van de mythologie.

II

Obama

Nu is er, zoals u weet, in Amerika vorig jaar een nieuwe leider voor het voetlicht getreden. Een zwarte - neger, zeiden we vroeger - die, vind ik, een treffende gelijkenis vertoont met de jonge militair op het vorige plaatje. Ook hij is een voorbeeld, zij het niet alleen voor zwarten, maar ook voor andere bevolkingsgroepen. Hoe heeft dat kunnen gebeuren? En is dit de grote norse neger waarvan Lucebert spreekt?

er is een grote norse neger in mij neergedaald
die van binnen dingen doet die niemand ziet
ook ik niet want donker is het daar en zwart

maar ik weet zeker hij bestudeert er
aard en struktuur van heel mijn blanke almacht

hij morrelt eerst aan halfvermolmde kasten
dan voel ik splinters schieten door mijn schouder
nu leest hij oude formulieren dit is het lastigst
te veel slaven trok ik af van de belasting

De indruk bestaat dat met Obama iemand vanuit een onderstroom is bovengedreven, vanuit een marge die tot nu toe niet aan het woord kon komen. Maar van een revolutie is geen sprake, geloof ik. Een van de manieren, vertelt Barthes, waarmee een mythe zich handhaaft, is door een incidenteel kwaad op te biechten om zo een principieel kwaad te maskeren. Het incidentele kwaad waren de acht jaren onder de vorige president. Op basis daarvan konden standpunten en tegenstellingen worden geformuleerd, die geen ander doel dienden dan om de VS te legitimeren als voorbeelddemocratie. De hele truc om iets kleins prijs te geven en zo het grote verhaal te behouden is op die manier geïnstitutionaliseerd in de verkiezingscampagne. Maar het werkelijke kwaad: de VS als onderdrukker, als enfant terrible, als dwingeland, blijft.

In de film The Good Shepherd (2007) vraagt een Italiaan (Joe Pesci) aan de leider van de CIA (Matt Damon):

- You know, we Italians have our families and the church, the Irish have the homeland, the Jews their tradition, the niggers their music. What do you guys have?
Het antwoord:
- We have the United States of America. The rest of you are just visiting.

Zo stonden de zaken er voor. En wat er met Obama's verkiezing ook veranderd mag zijn, de mythe is intact gebleven - sterker nog, de legitimering van de VS is alleen maar toegenomen: ‘Zie je wel, iedereen kan president worden van dit land, zelfs een neger’. Amerika lijkt zo op weg te zijn naar zichzelf, en heeft met Obama een nieuwe zoon gebaard, een profeet, - een neger, die net als de neger van Paris Match, niets liever wil dan zijn zogenaamde onderdrukkers dienen.

Daarom ook mat deze zoon zich het idioom aan van de macht. Ja, wat had hij anders moeten doen, zult u vragen: zich houden aan het zwart-Amerikaans van de spirituals, de gospels, de rap of het getto? Nee, - zegt niet Barthes, maar Gilles Deleuze. ‘Het gaat,’ zegt deze, ‘er niet om volkstaal te spreken en ook niet om de dialecten weer in te voeren, zoals de schrijvers van streekromans die over het algemeen bewakers zijn van de gevestigde orde. Het gaat erom een taal te laten bewegen, met steeds soberder woorden en een steeds subtielere syntaxis. Het gaat er niet om een taal te spreken alsof je een vreemdeling was, het gaat erom een vreemdeling te zijn in je eigen taal, in de zin waarin het Amerikaans ook de taal is van de Zwarten.’ (D, 94) En hij stelt een sobere, subtiele taal voor: een waarin zelfs wordt ‘gestotterd’, om zo het spreken gelijke tred te laten houden met het doen. Maar heeft iemand Obama wel eens horen stotteren? Niemand spreekt zo eloquent als hij!

Yes we can: met die leuze kreeg Obama de handen op elkaar. Wat wordt ermee gezegd? Helemaal niets, natuurlijk. Het object ontbreekt. Iedere uitleg wordt geweigerd. Barthes noemt zoiets met nauw verholen afkeer en cynisme een ‘goed uitkomend flauwvallen, een heilzame spraakstoornis’, en hij vergelijkt het met tautologieën als ‘het is zo omdat het zo is’, of met ‘daarom, punt uit’. (B, 300/1) Daar is geen stotteren, geen voortgang bij.

Het doel van mythen is inderdaad om de wereld tot stilstand te brengen, zodat de bovenliggende partij, de ongenoemde macht, kan stralen. (B, 304) En natuurlijk is de apotheose, de godwording van de mens, hiervan het toppunt. De apotheose dient niet de kennis van het subject, maar diens verering. (V, 55) Mythen, of kosmische metaforen, zijn voorbeelden. Voorbeelden om na te volgen - maar natuurlijk ook om af te wijzen, wanneer ze het goede voorbeeld niet geven.

Bisches don't know my Zarathustra
Nietzsche als vreemdeling in de taal. Met dank aan de Uncyclopedia.

In tijden van chaos en crisis ontstaat allicht vanzelf behoefte aan zo’n voorbeeld, een sterke man, een man als een noodlot. Nietzsche noemde zichzelf zo’n noodlot, en iedereen weet dat zijn figuur, de Übermensch, twee aspecten heeft. Er is de man van de daad, een Hitler, een Dzjengis Khan, een John McCain, en er is de man van het woord: Gandhi, de Dalai Lama, Barack Obama. Het verschil is niet alleen dat laatstgenoemden een andere weg kiezen dan die van het geweld. Het zijn, en Obama was het tot voor kort, mensen die hun macht uitdrukken via het woord. Het is het verschil tussen schrijven/spreken en doen, het bedrijven van geschiedenis en anti-geschiedenis. Het woord heeft de geschiedenis helemaal niet nodig - het is zelf al geschiedenis. Dat is de aard van de mythe: een daad die geschiedenis wordt omdat ze die zelf schrijft, zonder dat ze daartoe eerst in de buiten tekst gelegen realiteit moet hebben plaatsgevonden.

Ik heb het niet over het al of niet goed zijn van Obama - wie mythologieën beschrijft is gedoemd, zegt Barthes, tot spreken over het spreken: ‘de wijn is objectief goed en tegelijkertijd is die goede wijn een mythe: daar ligt het probleem’ (B, 307). Ik heb me hier bezig gehouden met het goed zijn van Obama en niet met Obama zelf.
Bij een volgende gelegenheid heb ik het graag over Japanse haiku, die onvervreemdbaar zijn, gericht op een leegte, en herleidbaar alleen tot het materiaal waarvan ze zijn gemaakt, een samenvallen van vorm en inhoud. Barthes schreef erover in zijn ‘gelukkigste boek’, Het rijk van de tekens. Maar ook Japan kent natuurlijk zijn rijzende zon.

Ik dank u wel!


Barthes - L'Empire des Signes


Roland Barthes, Mythologieën, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1975
Gilles Deleuze/Claire Parnet, Dialogen, Kok Agora, Kampen, 1991.
Lucebert, Verzamelde gedichten, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002.
S. Vestdijk, De ziener, De Bezige Bij, Amsterdam, 1980.
S. Vestdijk, ‘Het persoonlijk schema’, in: De leugen is onze moeder, Bert Bakker/Daamen, Den Haag, 1965.


posted @ 3:56 AM | Feedback (0)