Wednesday, March 18, 2009
Wie mij op De Contrabas volgt, weet dat ik me daar de afgelopen dagen nogal boos heb gemaakt op Benno Barnard. Ik heb niet zo’n zin om die hele geschiedenis hier opnieuw uit de doeken te doen; het is allemaal weinig verheffend en men kan het hier allemaal nalezen. Maar ik wil er in het algemeen nog wel wat over zeggen - en moet daarbij hier en daar dan toch wat herhalen.
Het is niet voor het eerst dat Barnard en ik met elkaar botsen: een jaar geleden gebeurde dat ook al in een discussie over hetzelfde onderwerp, de Islam, waarbij Chrétien Breukers mij toen halverwege het woord ontnam. Het gekke is, dat hij dat nu opnieuw deed, althans een post van me verwijderde. Die is later, na enig e-mailcontact, weer herplaatst, maar het gaf me wel te denken natuurlijk, want waarom zou Chrétien, met wie ik het toch goed kan vinden, dat doen? Kennelijk vond hij dat ik in beide gevallen te ver was gegaan. En als hij dat vindt, trek ik me dat aan, want ik ga niet graag te ver.
Mijn indruk is dat het te maken heeft met de kern van het conflict - niet alleen dat tussen en mij en Barnard, maar ook tussen de Palestijnen en de EU, die Hamas niet als gesprekspartner accepteren, en bij verdere uitbreiding ook tussen ‘het Westen’ en ‘de Islam’, tussen ‘terreur’ en de ‘oorlog tegen terreur’.
Barnard is zonder meer een man van het woord. Ik herinner me lange artikelen van hem in de NRC over Europese dichters, die ik met interesse en plezier las. Ook plaatste hij, vóor al dit gedoe, een gedicht op De Contrabas dat ik niet onaardig vond, al had ik er wel wat op aan te merken (maar dat heb ik vrijwel altijd). ‘Romantisch-cerebraal’ wordt zijn poëzie door zijn uitgever genoemd, geen echte genre-aanduiding geloof ik, maar toch een veelzeggende kwalificatie, die vanzelf de voorstelling van een ivoren toren oproept. Het is in elk geval geen ‘lichamelijke taal’, geen taal die het woord als lege vorm neemt, doet oprijzen en eventueel weer tot ontbinding laat overgaan. Bij dichters als Barnard functioneert het woord als fetisj en betekenaar van een taalmythe, die in klank, herkomst en exclusiviteit naar diepe geheimen speurt. Het is taal die zijn heil in het vreemde, exotische, klassieke, maniëristische, semantische zoekt, en een schrijver van zulke taal heeft voor elk gangbaar woord dan ook steevast een excentriek synoniem paraat. Verstening wordt ‘petrificatie’, offer wordt ‘hecatombe’, verschillende wordt ‘verscheidene’, zaniken wordt ‘chicaneren’, willen wordt ‘wensen’, enz. (voorbeelden uit Barnards bijdragen op De Contrabas). Zo wordt het woord van zijn wereldse inbedding vervreemd, en ontstaat er een elitaire, reactionaire schrijfkunst - een die bovendien steeds meer open komt te staan voor idées reçues.
Vondel had dat ook, volgens Menno Ter Braak: ‘Naarmate Vondel groeit naar zijn volmaaktheid, wordt hij meer en meer een verheerlijker in taal van gangbare conventionele ideeën waaraan hij zich zonder twijfel te kennen onderwerpt’.
Ik heb dit Ter Braak-citaat niet van mezelf, maar van mijn vader, die er nog dit aan toevoegt:
‘In deze vondeliaanse volgzaamheid, dit verraad aan de persoonlijkheid, die een kunstenaar toch zou moeten zijn, uit zich volgens Ter Braak het tekortschieten van de taal. De ware persoonlijkheid, “de man wiens ideeën zijn privébezit zijn” (definieert J.J. Oversteegen in Vorm of vent), verwerpt die werktuigelijke onderwerping aan het dictaat. Zo iemand bouwt de burgerlijke taal van de kuddegeest om tot een exclusivistisch “schrijven voor vrienden” - vrienden, die hem aan het “accent” herkennen, dat hij het “gewone woord” heeft meegegeven. Waardoor dat tot een sjibolet werd, waarmee hij “le bon genre” binnen kon halen en de burgerman buiten kon sluiten.'
Benno Barnard, derde rij, vierde van links.
En hij vervolgt: 'Nietzsche zet in De vrolijke wetenschap uiteen, dat de ontwikkeling van de taal hand in hand is gegaan met de ontwikkeling van het bewustzijn. Hij beschouwde de taal in de eerste plaats als een vervlakkend communicatiemiddel en bij gevolg het bewustzijn als behorend tot datgene wat er aan de mens kuddenatuur is. Wij zien in onze, hierboven gegeven samenvatting van Ter Braaks taaltheorie, een verbijzondering, een versmalling van Nietzsche’s “algemene” theorie. Maar de hamvraag is: ging het wel om communicatie: ging het om de gedachte, de zin, de idee, het beeld, het begrip, de overdracht, - ging het niet veeleer om het plezier in het concrete, primitieve woord, dat is als vogelgefluit, dat wisselt en blijft? Had Nietzsche het niet mis, en dus: had Ter Braak het niet mis?’ (De robot en het woord).
Met deze passage in gedachten kwam ik ertoe om Barnards besluit om mij maar te negeren - ‘op de dwaasheden van RHCdG ga ik niet meer in, om dezelfde reden waarom ik niet op een blaffende kettinghond reageer’ - te beantwoorden met een variant op Hanlo’s De mus, dat deze Boekenweek tenslotte actueel is, en waarvan ik het tjielpen dus maar door geblaf verving. Gestotter noemde ik het, met een verwijzing naar de lezing in mijn vorige post op dit weblog.
Maar natuurlijk bedoelde ik met dat geblaf ook het irrationele, driftmatige, subjectieve tegenover het rationele, intellectuele, en objectieve te plaatsen: verlichtingscriteria waar Barnard staat op maakt, en die hij dwingend voorschrijft aan zijn gesprekspartners. En hier komen we op de eerder genoemde kern van de zaak: wat als die gesprekspartners aan die criteria niet kunnen of willen voldoen? Zijn ze wel zo waardevrij als Barnard wil doen voorkomen - en ook Joost Zwagerman trouwens, die niet begrijpt waarom er voor moslims in dit land andere normen zouden moeten gelden dan voor christenen? Is het niet wreed en arrogant om een religie, die zich door gebrek aan welvaart niet op dezelfde manier kon ontwikkelen als haar tegenhanger in de moederlanden, verstening - pardon, ‘petrificatie’ - te verwijten, en te eisen dat ze zich zonder die welvaart naar ons voorbeeld richt? Zo worden het rationele en objectieve tot een mythe - Barthes zit nog wat in mijn hoofd - van het verlichte westen, waar alle historiciteit aan wordt ontnomen, en presenteren ze zich als universele waarden. Zo kan Hamas, dat die waarden niet deelt, van het gesprek worden uitgesloten - zoals ik zei: Hamas moet eerst van het Andere tot het Zelfde worden omgevormd. Maar wat valt er dan nog te praten? En is het gek dat Hamas tot terreur overgaat? Ik vind het niet leuk, al die vreselijke aanslagen, maar ik zie wel dat ze het gevolg zijn van een politiek van uitsluiting, waaraan ‘het vrije woord’ als westers geloofsartikel hand- en spandiensten verleent. In de Palestijnse gebieden, in Irak, Afghanistan en talloze andere landen beschikt men niet over dat woord - en zeker niet over het exclusieve woord van Barnard cs.
Ook die situatie probeerde ik in mijn reacties op De Contrabas te reproduceren. Op de beschaving van Barnard past ten slotte maar één antwoord: terreur. En ik heb hem dáar proberen te raken waar hij het meest kwetsbaar is: in zijn taal, dat malle superieure taaltje, een bluftaal feitelijk waarmee hij zich in het zenit van het weten positioneert, om aanspraak te maken op een impliciet gelijk. Zijn woord is allerminst vrij; het is geen lege vorm die voor betekening openstaat, maar het sleept bij voorkeur een intimiderende etymologie achter zich aan, een eeuwenlange beschavingsgeschiedenis waar de arme stakkers dan bij mogen aanklampen. Dat is de ‘emancipatie’, de ‘volksverheffing’ die Barnard hen biedt: geen middel om zich tot autonomie en onafhankelijkheid op te werken, maar een na te streven voorbeeld, om te worden zoals wij.
Terrorist met geweer.
Het staartje van het verhaal is het minst smakelijk, en de reden dat ik het hier opdis is alleen omdat het verder inzicht verschaft in een mentaliteit die 'beschaving', 'rede', 'intellect', 'verifieerbaarheid' en 'objectiviteit' predikt en oplegt, omdat het aan (Forumiaanse) persoonlijkheid ontbreekt.
Wie het gevolgd heeft weet dat Barnard de aantijging ‘xenofobie’ pareerde door te wijzen op zijn uit India geadopteerde dochter, een ‘bruin kind’, zoals hij haar noemt. Mij beviel dat meteen al niet, en dus sprak ik heb hem erop aan, wat Chrétien Breukers reden gaf om die post te verwijderen: ‘een vader schoffelen deugt niet’. Ik heb me daartegen verweerd door erop te wijzen dat niet ik, maar Barnard zelf zijn dochter inbracht, en dat ik daar juist tegen protesteer - een dochter, van wie hij onbekommerd de naam prijsgeeft, en van wie hij bovendien vertelt dat ze hem ‘min of meer is opgedrongen’. Later beweerde Barnard dat hij haar ‘helemaal niet als argument in de discussie gebruikte, [maar] uitsluitend om aan te tonen dat ik geen xenofoob of racist ben’. Maar is dat niet juist wat onder argumenteren wordt verstaan?
Bovendien is het niet de eerste keer dat hij zich via zijn dochter van een alibi voorziet: ook in de discussie van een jaar geleden, die waar ik uitgegooid werd, zette hij haar al als wapen tegen mij in: ‘De dochter van een van ons beiden is koffiebruin en subtropisch. Haar moeder was woedend toen ze uw insinuatie van raciale arrogantie las’ (bron). (Van zo’n insinuatie was overigens geen enkele sprake).
Natuurlijk is Barnard nu tot in zijn ziel gekrenkt en verontwaardigd. Het is ‘buitengewoon pijnlijk’, en plotseling ben ik, met een woord uit een heel ander, onverwacht idioom, een ‘klootzak’. In een ongevraagde e-mail die hij me bovendien stuurt, dreigt hij me met een herhaling van een handgemeen als dat 'tussen Nijhoff en Du Perron', een gebeurtenis die overigens als een nogal potsierlijke confrontatie de literatuurgeschiedenis is ingegaan. En ten derde male schuift hij zijn dochter voor zich uit: 'Het is te hopen,’ schrijft hij, ‘dat mijn dochter daar niet bij is, want die krabt u de ogen uit.’ Alsof ik zijn dochter heb onteerd.
Nog wordt de onverhoopte entree van al te lichamelijke taal geprojecteerd op een literair plan, hoe bespottelijk ook, - maar waar is alle eloquentie plotseling gebleven? En wat zou de oorzaak zijn van deze blakering van het dunne beschavingsvernis van Barnard? Zijn dochter?
Was het maar waar. Barnard reageerde nl. al eerder op die verwijderde, en later opnieuw geplaatste post. Maar toen ging hij alleen in op de term ‘onderbuikgevoelens’ uit die post, die ik, tevergeefs natuurlijk, met Luceberts ‘reine denken diep in de buik’ had vergeleken. Geen woord over zijn dochter toen. Daar had hij kennelijk overheen gelezen, begaan als hij is met alleen zijn eigen wel en wee.
Ik heb geen kinderen, maar ik zou de naam en de eigenschappen van mijn kat nog niet te grabbel willen gooien voor welke zaak ook.
De werkelijke reden voor zijn verlies aan zelfbeheersing is niet deze 'bruine', hem 'opgedrongen' dochter, deze metoniem van zijn voorstelling van de islam, maar omdat gebeurd is wat hij tegen elke prijs wilde voorkomen: een gesprek voeren op andere voorwaarden dan de zijne, waarvoor hij te rade moet gaan bij iets wat hij niet bezit: ponem, persoonlijkheid, subjectiviteit, gevoel, instinct, discretie en verantwoordelijkheidsgevoel voor een dochter - kortom alles waar men in landen en culturen die aan onze verlichte heilstaat nog niet toe zijn zelden vergeefs om komt.
In zijn e-mail spreekt hij ter verklaring van mijn ‘casus’ - die van een ‘zieke’ zegt hij erbij - het vermoeden uit dat ik jaloers ben, omdat ik ‘niet zo goed kan schrijven’. Nu geloof ik dat dat wel meevalt, en bovendien interesseert het me geen moer of ik goed kan schrijven - laat staan wat Benno Barnard ervan vindt - maar het typeert zijn deformatie: zelfs nadat hij het woord als drager van een beschavingsideaal heeft moeten prijsgeven, blijft het de laatste verklaringsgrond voor de uitingen van wie zo vrij is om van dat woord af te zien. Er bestaat voor Barnard geen Ander, er is alleen 'le bon genre'. Zijn 'lichamelijke taal' - het invectief, de ongevraagde e-mail, het dreigen met geweld - is geen uiting van spontaniteit, zelfexpressie of vitaliteit, maar één grote Fehlleistung. Plotseling, en ondanks zichzelf, spreekt hij nu de taal van Hamas - en misschien is dat nog het treurigste aan deze man: hij doorziet zijn eigen schrijverschap niet eens.