Pastel, 90 x 70 cm.Wie wel eens het kantoor van De Bezige Bij van binnen heeft gezien, kent het groepsportret van de Herenclub dat daar in de vestibule hangt, en zal misschien de stijl herkennen waarin bovenstaand portret is getekend. Het is van
Marike Bok, en de geportretteerde is, u had het al gezien, uw dienaar, zoals hij er in 1989 uitzag. Marike was toen nog in opleiding, en je zou dus kunnen zeggen dat dit een voorstudie is voor de portretten van Beatrix, die Heren, en alle anderen van naam en faam die ze sindsdien voor haar ezel heeft gehad. Na jaren onderin een la te hebben gelegen gaf ze me het een paar weken geleden, en nu hangt het, ingelijst en achter glas, prominent bij me aan de schoorsteen.
Een raar spiegelstadium treed je binnen als je voor zo'n schilderij staat en ermee terug in de tijd kijkt, als met een telescoop in de ruimte. In het spiegelende glas zie je jezelf, een in alle opzichten uitdijend heelal, erachter de big bang, van nog vóór de subjectwording. Zoals ik in een
herinnering aan Marike's man Rinus van den Bosch* al schreef: ik hield me in die tijd voornamelijk bezig met Niets - en de vraag die je aan een goed portret mag stellen is: is dat te zien?
Ik geloof van wel. Niet alleen aan die zelfbewuste blik, die kennelijk ook al van Niets wist - het blauw van mijn onschuldige hoerenogen blijft weliswaar wat onderbelicht - maar ook aan een niet toevallig toeval: het ding is niet voltooid. Ik heb nog geen 'achtergrond': geen kapitaal, niets om iets mee aan te vangen - maar vooral: ik heb nog geen handen, of nauwelijks handen.
Aan de handen kun je zien of een schilder kan schilderen; ze zijn minstens zo moeilijk weer te geven als het gezicht. Misschien nog wel moeilijker! In Vestdijks roman
Aktaion onder de sterren zegt de pedagoog Cheiron: “In een hand ging veel meer om [dan in een hoofd]; en daarom kon men alleen goed nadenken, wanneer de handen nadachten op hun manier, dus werkten.” En hij toont aan zijn pupil Aktaion zijn handen, als om te zeggen: vergeet het fijne geestelijke lezen: het criterium van de werkelijkheid ligt niet in de geest, maar in het werktuig - men dient zich een wereld te scheppen, niet er een te bedenken.
Marike Bok, die heel goed handen kan schilderen, is er nooit aan toegekomen mijn handen weer te geven. Ze vond ze kennelijk niet typerend genoeg - en dat had ze goed gezien. Een stukje papier - niet om op te schrijven, maar een vloeitje voor een sigaret, om het Niets in rookwolken vorm te geven - vormt er de enige aanduiding van.
En het is wel gek, nu ik erover nadenk, dat het werk van
Rinus van den Bosch, die in die tijd zoveel als mijn pedagoog was - en behalve haar man ook Marike's tekenleraar - juist door dat onaffe wordt gekenmerkt. Wat hij maakte waren geen werken, maar 'voorstellen', waarvan hij de verdere uitvoering aan de kijker overliet. Heel anders dus dan Cheiron. Rinus onderwees een 'weten dat door zien ontstaat'; volgens Cheiron was het niet nodig iets te weten, maar voldoende je voor de gevolgen van onwetendheid te behoeden.
Maar beiden stemmen op één punt met elkaar overeen. Want ook Rinus gebruikte zijn handen: hij maakte er de 'kleine gebaren' mee die zijn schilderijen waren: vleugelslagen van een vlinder, die tot grote gevolgen kunnen leiden. Corrumpeerde hij mij, gaf hij mij een opleiding in het kwaad, zoals Cheiron het op zijn manier deed met Aktaion, - zoals alle
echte pedagogen, die zich niet in dienst stellen van hun opdrachtgever: de maatschappij, maar van hun pupil, en dus tegen de maatschappij?
O rijkdom van het onvoltooide!
*In september verschijnt bij afdh uitgevers het boekje Rinus, met een bijdrage van mij, ter gelegenheid van een retrospectief van het werk van Rinus van den Bosch in Boijmans Van Beuningen te Rotterdam.