Sunday, November 09, 2008
Soms, in een polder, tussen een paar wilgen,
linden,
ontstaat er een trein.
Eerst een wiel, of eerst alleen iets blinkends
in het gras, een stang
en dan een wiel en dan een wagen,
en even later
rijdt hij weg - koeien
hollen naar de kant,
hij fluit en knarst,
de grond verzakt, een hek spat
uit elkaar
en waarheen die trein gaat en wat
hem nog kan ontsnappen,
ik weet het niet, ik rijd mee, ik heb betaald,
val in de donkerste coupé in slaap.
Uit: Toon Tellegen, Er ligt een appel op een schaal, p. 54.
Dit titelloze gedicht kwam ik tegen in een keuze uit eigen werk van Toon Tellegen, waarvan onlangs een heruitgave bij Querido is verschenen. Een raar boek is het, nauwelijks geschikt als fetisj: op zakformaat, met hardkartonnen kaft, glimmend voorplat en roze sticker met prijsaanduiding: €6,99. Maar wat een gedichten!
Tellegen doet me erg denken aan Oosterhoff, en dan ook meteen aan Leopold. Het is toegankelijk werk, geschreven in een taal die ook voor kinderen geen bijzondere moeilijkheden oplevert, - maar waarin telkens iets is scheef gezet.
|
Een kosmische metafoor bij Rinus van den Bosch: Heimkunft, viltstift, 1978. |
En dat heeft grote gevolgen voor het geheel, want in de universa van deze dichters hangt alles met alles samen (wat Van Bastelaere in zijn Rifbouw het literair equivalent van de 'paranoia' noemt). Net zoals bij Leopold een vallende appel de hele kosmos uit het lood kan slaan, begint het bij Tellegen in dit gedicht ook met iets kleins: met een trein - of nee, met een wiel, of nee, met alleen maar iets 'blinkends'. Het is een droom, een projectie, die via de Blow-up-methode in opeenvolgende stappen materialiseert. 'Een gedicht ontstaat aan de wereld', zegt Oosterhoff ergens, en zo ontstaat ook deze trein: de omstandigheden - een polder, een paar wilgen, wat linden - zijn er gunstig genoeg voor. Als het ene er is, dan ook het andere. Het is een causale, metonymische wereld.
Die objectwording kan dan ook niet zonder consequenties blijven. Koeien hollen naar de kant, de grond verzakt, een hek spat, met enjambement, uit elkaar. Zie daar de innige band tussen de schrijver en het heelal, want het is duidelijk dat deze kleine oorzaak, dit in de aanvang nog maar blinkende, na verloop van tijd álles in beweging zet en een hele orde verstoort. Wat aan de trein nog kan ontsnappen, vraagt de dichter: het zal niet veel zijn. Werelden vergaan en verrijzen.
Wie of wat is voor dit alles verantwoordelijk? In Hitchcocks Frenzy, waar ik het in deze post over had, kan de camera het niet langer aanzien wanneer een lustmoordenaar op het punt staat voor de derde keer toe te slaan. Ze verlaat de dader en zijn slachtoffer en daalt in haar eentje de trap af naar buiten om, verteerd door gevoelens van onmacht en schuld, de plek des onheils in haar oog te vatten. Zo distantieert ze zich van de handeling, en verandert van object - het 'onzichtbare zien, dat liefde is' (Mulisch) - in een subject. Niet langer is ze in de stroom van gebeurtenissen opgenomen, maar daarvan losgeweekt, alleen met zichzelf en met de vage herinnering aan een voorgoed verloren paradijs van niet-weten. Het is de wereld van, o.a., Astrid Lampe.
|
Rinus van den Bosch, Nuance, viltstift, 1975. |
Maar in Tellegens gedicht is daarvan allemaal geen sprake! 'Ik weet het niet', zegt hij in de voorlaatste regel, 'ik rijd mee, ik heb betaald/ val in de donkerste coupé in slaap'. De dichter is zelf opgenomen in de droom die het allemaal teweegbrengt, en zich van geen kwaad bewust. Ook verder is hij zich nergens van bewust, aangezien hij geen subject is, en er dus geen eigenschappen aan hem kunnen worden toegeschreven. In taalkundige termen: het predicaat is hier geen attribuut ('bewustzijn') ter identificatie cq. onderwerping van een subject, maar alleen gezegde, gebeurtenis (meerijden, slapen).
Van zo'n gedicht word ik ongelofelijk blij. Het is een positie die ik graag voor mezelf in mijn omgang met mensen en dingen zou voorbehouden. Ik weet niet of ik 'betaald' heb, maar ik rijd mee. Ik behoor niet tot een orde die de voorwaarden voor mijn subjectwording mag bepalen; dan herstel ik liever een zekere disorde, om in op te gaan en te verdwijnen. Eindelijk kan ik nu gaan slapen, gaan dromen.
Waar David Hemmings in Blow-Up zijn projecties zo ver doorvoert dat hij zichzelf in het fotografische veld drukt, en geen onderscheid meer kan maken tussen de werkelijkheid en zijn voorstelling ervan, daar vervalt bij Tellegen dat hele onderscheid: hij staat niet als een verslaggever buiten de werkelijkheid, maar is erin opgenomen. De gebeurtenissen die hij beschrijft staan ahw. buiten de tijd, en daardoor ontbreekt de mogelijkheid om er uitspraken over te doen. Er is geen stilstand, geen oponthoud; de trein (of is het een tank?) dendert verder. Het is het 'niets, dat gebeurt': een in essentie mythische wereld, die apart staat van de werkelijkheid. Maar dat geldt voor alle literatuur. En ik heb het idee dat die stap, waarbij men het verband tussen ik en heelal (of Buiten) bewaart door literatuur niet langer als reportage, als iets dat gebeurd is op te vatten, maar als iets dat gebeurt, een andere is dan die van bijv. Lampe, waarbij wordt geprobeerd om de doorgesneden band achteraf te reconstrueren.